Mijn flexwerkplek heet het Vondelpark. Hier beweegt het water mee met het verstrijken van mijn gedachten, blaast de wind mijn hersens schoon en komt er af en toe een oud, grijs vrouwtje met een banjo langs gestrompeld. Ze streelt met haar hand over de valse banjo alsof het een valse poes is die eigenlijk niet genoeg liefde krijgt, maar meer uit automatisme geaaid wordt.
Het zijn tijden van weinig inspiratie en daar zit ik dan, met mijn notitieboek: Ga ik mijn eerste column dan nu echt schrijven over een banjo-poes?
Ik maak niet zo veel meer mee, alles lijkt maar over één onderwerp te gaan en het is lang geleden dat ik echt met een vreemde gesproken heb. Ik merk toch dat ik mijn (theatrale) inspiratie uit de extremen des levens haal: stomdronken avonden, onstuimigheid, domme fouten, risico’s, taboes, hartenleed…
Ik ben actrice, zangeres en theatermaakster en als ik even geen inspiratie meer heb, ga ik naar huis en stort ik me op één van de andere onderdelen van mijn werk. Monologen oefenen, nieuwe nummers instuderen, selftape-audities opnemen en zangtechnische oefeningen doen. En thuis werken is kut. Voor iedereen. Maar vooral als jouw werk nog altijd niet door iedereen als werkelijk werk beschouwd wordt.
“Ja. Het is wel binnen de afgesproken tijden. Maar je zingt nogal hard.”
En ik begrijp het. Als ik net in een online business-meeting over het wel of niet inkopen van driehonderd pallets legbatterij-eieren zou zitten, zou ik ook niet echt zitten wachten op een lichte sopraan die tevergeefs een schamele poging doet tot het zingen van Let it go, maar hey, ik wil ook vooruit!
Artiest of kunstenaar zijn, is niet hetzelfde als dokter zijn. Wie “ik ben dokter” zegt, hoeft daarna niet uit te leggen dat hij professioneel dokter is, of dat dokter zijn beroep is. Dat begrijpen we gewoon meteen. Een dokter kan naast zijn werk wel acteren als hobby, maar een acteur die naast zijn werk als hobby een beetje in mensen loopt te snijden? Ieder z’n ding, maar lijkt me niet helemaal oké.
Dus ik begrijp dat je na zes maal “JIJ LAFFE, PLATTE, HYPOCRIETE KLOOTZAK” - de openingszin van één van mijn favoriete monologen uit Medea - geneigd bent Veilig Thuis in te schakelen. En ik begrijp ook dat je hier, zelfs als theaterliefhebber, niet altijd op zit te wachten, maar als we zo doorgaan hebben we over een tijdje alleen nog maar silent-singers, awkward-actors, diminished-dancers.
Jaren lang schooldagen van negen tot zes, en daarnaast minimaal twee en een half uur per dag zingen. Discipline is ons met de paplepel, of beter gezegd met de stemvork, ingegoten. Na slechts een week herfstvakantie voelde je in de balletles al dat je achteruit was gegaan. En nu, een heel jaar niets… En oké, ik zou best eens kunnen overwegen mijn monologen te oefenen in het Vondelpark, maar als dorpsgek bestempeld worden lijkt me ook weer zo iets definitiefs.
Aan de andere kant is het ook wel spannend: een stiekeme theateruitvoering midden in de bosjes, die alleen door toevallige passanten kan worden bijgewoond. Een soort walk-through theater, waar mijn soms behoorlijke weirde zangoefeningen plots een abstracte betekenis lijken te hebben. En dat dan met een ensemble bestaande uit hitsig-fluitende halsbandparkieten, gaggelende ganzen en af en toe een gevoelige snaar van niemand minder dan de banjo-poes. Misschien kan ik zelfs wel in het water gaan zitten. Niniane, the lady of the lake, toch?
Lieve buren, ik doe mijn best.
Blub.
Comentarios